Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smot·sig
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Duits [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen smotsig smotsiger smotsigst
verbogen smotsige smotsigere smotsigste
partitief smotsigs smotsigers -

Bijvoeglijk naamwoord

smotsig [2]

  1. verlopen, smoezelig, smoezig, grauwachtig
     'Ik zou natuurlijk net zo beledigend terug kunnen doen als was het alleen al naar aanleiding van uw foto die bij deze column geplaatst wordt waarop u eruit ziet als een afkickende junk met terug getrokken haargrens, vies vlazzig haar en een smotsig uiterlijk, maar dat zou ik niet durven.'[3]
  2. vies, vuil, smerig
     Wie weet wat ik bedoel als ik zeg dat ik even heerlijk ga 'dikkedakken', dat iets 'smotsig' dan wel 'brisant' is, of weet dat men zich maar beter uit de voeten maakt wanneer er wat 'miasma' op komt zetten?"[4]

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. smotsig op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Coen Brandhorst
    “Gordon woedend over 'kutmuziek'-column in NRC” (18-09-2012), Tubantia
  4.   Weblink bron
    HANNE VLOGAERT
    “'Oorhanger', 'nudging' of 'potvolkoffie': welk woord ziet u het liefst nooit meer terug?” (26 november 2014), De Morgen
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be