slangenbeet
  • slan·gen·beet
enkelvoud meervoud
naamwoord slangenbeet slangenbeten
verkleinwoord

de slangenbeetm

  1. de meestal giftige beet van een slang
    • Deze toren op een eilandje in de Bosporus wordt ook wel Meisjestoren of Leandertoren genoemd. De legende gaat dat een Ottomaanse sultan zijn dochter in de toren opsloot, zodat zij niet - volgens een voorspelling - zou sterven op haar achttiende verjaardag. Toch overleed ze, door een slangenbeet. De slang zat verstopt in een fruitmand, een cadeautje van haar vader voor haar verjaardag.[2] 
    • Bij slangenbeet rustig blijven en 112 bellen[3] 
  2. (figuurlijk) een aanval uit onverwachte hoek
    • Beleggers die mij de afgelopen jaren hebben gevolgd weten dat het mogelijk is om ook op een veilige manier rendement te maken. Daarbij moet ik meteen vermelden dat het wel minder kan zijn dan het rendement van de naïeve belegger. Feit is in ieder geval wel dat ik door het consequent toepassen van de strategie meerdere slangenbeten heb overleefd. U heeft nu nog de kans, wanneer u gesis hoort bent u waarschijnlijk te laat. Op onze website kunt u zien hoe ik ervoor zorg dat ik een beet kan overleven.[4] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 15 aug. 2014
  3. de Telegraaf 10 sep. 2014
  4. de Telegraaf ANDRÉ BROUWERS 04 mrt. 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be