sladood
- sla·dood
de sladood m
- (persoon) (verouderd) iemand die heel lang van stuk is
- Op de geloofwaardigheid van de gebeurtenissen valt wel iets af te dingen, maar De zondaars is goed geschreven en intrigeert dusdanig dat je nieuwsgierig blijft naar wat die sladood nu eigenlijk bezielt. [3]
- Voorbeelden van zulke zinwoorden vond ik er ook. Een werkwoord met een zelfstandig naamwoord: ‘waaghals, dwingeland en brekebeen’. Werkwoord met bijwoord: ‘deugniet, weetniet en schreeuwlelijk’. Werkwoord met voorzetsel: ‘slokop, klimop, hangop en flapuit’. En werkwoord met bijvoeglijk naamwoord, ‘zoals in het verouderde sladood’. [4]
- Het woord sladood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sladood" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ sladood op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant Edith Koenders 2 juni 2006
- ↑ NRC Maxim Februari 5 juli 2016
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be