• sjoe·me·laar
enkelvoud meervoud
naamwoord sjoemelaar sjoemelaars
verkleinwoord

de sjoemelaarm

  1. iemand die oneerlijk is, iemand die fraudeert
    • Het is ook om die reden dat ik sta te trappelen om u opnieuw te helpen bij het opsporen en het voor draaiende camera’s ontmaskeren van fraudeurs en andere sjoemelaars.[2] 
    • Het is weer tijd voor de aangifte inkomstenbelasting. Staatssecretaris Wiebes zei dat sjoemelaars weinig kans maken, omdat De Belastingdienst ‘goed oplet’. Maar een dikke meerderheid van de stellingdeelnemers (71 procent) gelooft dat niet.[3] 
    • Ter voorkoming dat het anti-Europees sentiment zodanig groeit, dat een uiteenvallen niet te voorkomen is, verzoek ik ons parlement zich sterk te maken voor een strenge controle en sjoemelaars te verwijderen uit het EP. Geef populisten geen kans.[4] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. sjoemelaar op website: Etymologiebank.nl
  2. de Telegraaf 05 apr. 2017
  3. de Telegraaf 02 mrt. 2017
  4. de Telegraaf 09 feb. 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be