sjoege
- sjoe·ge
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘begrip, verstand’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjoege | - |
verkleinwoord | - | - |
de sjoege m
- (Jiddisch-Hebreeuws) kennis, begrip, benul, verstand
- Daar heb ik echt geen sjoege van.
- (Jiddisch-Hebreeuws) reactie, antwoord
- Ik heb het hem verteld, maar hij gaf geen enkele sjoege.
- Geen sjoege geven
geen antwoord geven
- Het woord sjoege staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjoege" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "sjoege" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sjoege op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be