benul
- be·nul
- In de betekenis van ‘begrip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1862 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benul | - |
verkleinwoord |
het benul o
- besef, begrip, idee
- Je moet wel enig benul hebben van wat je aan het doen bent.
- geen flauw benul van iets hebben
helemaal niets begrijpen
- • Hij keek recht voor zich uit, maar leek geen flauw benul van zijn omgeving te hebben. [2]
- Het woord benul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benul" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "benul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be