sijpelen
- sij·pe·len
- In de betekenis van ‘onmerkbaar doorlekken’ voor het eerst aangetroffen in 1653 [1]
- frequentatief gevormd uit Vroegnieuwnederlands sijpen ‘druipen, druppelen’ (nog West-Vlaams zijpen) met het achtervoegsel -el.[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sijpelen |
sijpelde |
gesijpeld |
zwak -d | volledig |
sijpelen
- ergatief een proces waarbij een vloeistof zich door de kieren en poriën van een vaste massa heen begeeft
- Er is veel water door de muur gesijpeld.
- Het woord sijpelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sijpelen" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "sijpelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sijpelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be