Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sie·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sieperen
sieperde
gesieperd
zwak -d volledig

Werkwoord

sieperen

  1. ergatief van vloeistoffen geleidelijk doordringen, langzaam vloeien
    • Het water gutste van mijn jas en sieperde mijn schoenen in. 
Synoniemen

Gangbaarheid