sijpelde
- sij·pel·de
vervoeging van |
---|
sijpelen |
sijpelde
- enkelvoud verleden tijd van sijpelen
- Ik sijpelde.
- Jij sijpelde.
- Hij, zij, het sijpelde.
- Ik sijpelde.
- Het woord sijpelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.