• sib·be·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord sibbeling sibbelings/sibbelingen
verkleinwoord

de sibbelingv / m

  1. (familie) kind van dezelfde ouders, brus
     Is er een leeftijd waarop we broertje en zusje laten varen en altijd broer of zus zeggen? Voor mij voelt dat toch altijd nog als een sibbeling die ouder is dan ik, en dat is niet de bedoeling.[1]
  1.  
    M.van der Meulen
    “Mijn broertje, mijn zus en het neutrale meisje” (23 juni 2022), NS