• shit·zooi
enkelvoud meervoud
naamwoord shitzooi
verkleinwoord

de shitzooiv / m

  1. (spreektaal) ellendige toestand
    • We hebben nu al drie wedstrijden op rij verloren. Wat een shitzooi. 
     „Mijn vader ligt in het ziekenhuis… Mijn broertje komt me zo halen”, zeg ik verbluft en daarna voel ik dat de tranen naar boven komen. Shitzooi[1]
  2. (spreektaal) waardeloze entiteit
    • Deze shitzooi breng ik terug naar de winkel. 
  1.   Weblink bron
    Maud
    1. 146 'Ik denk dat een afkickkliniek het enige is dat helpt'” (11 mei 2020)