Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schijt·zooi
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schijtzooi
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schijtzooiv / m

  1. ellendige toestand
    • We hebben nu al drie wedstrijden op rij verloren. Wat een schijtzooi. 
  2. waardeloze entiteit
    • Deze schijtzooi breng ik terug naar de winkel. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid