• sej·ler
  • Afleiding van het Deense werkwoord sejle met het achtervoegsel -er
Naar frequentie 2834

sejler

  1. tegenwoordige tijd van sejle
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sejler     sejleren     sejlere     sejlerne  
genitief   sejlers     sejlerens     sejleres     sejlernes  

sejler, g

  1. (scheepvaart) zeiler
  2. (scheepvaart) zeilboot, zeilschip
  3. (gierzwaluwachtigen) gierzwaluw, vogel uit de familie Apodidae