• sej·le
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord sigla
  • Afleiding van het Deense zelfstandige naamwoord sejl met het achtervoegsel -e
Naar frequentie 2879
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sejle
sejler
sejlede
sejlet
volledig

sejle

  1. (scheepvaart), (sport) zeilen