Nederlands

het eenzame bestaan van de seinwachter
Uitspraak
Woordafbreking
  • sein·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord seinwachter seinwachters
verkleinwoord seinwachtertje seinwachtertjes

Zelfstandig naamwoord

seinwachter m [1]

  1. (beroep) iemand die de seinen van een spoorweg bedient
    • Dat de aanbesteding is afgesprongen, klinkt niet bemoedigend voor voorzitter Hubert Krahy van de Grand Pont Vissers. Zijn 333 hengelaars gebruiken het Vissershuis, de voormalige woonst van de seinwachter van de trein Hoegaarden-Geldenaken, als opslagplaats voor materiaal. [2] 
    • Het systeem 'faalde om van groen naar rood licht te springen', zegt een woordvoerder van de Chinese spoorwegen. Dat zou een gevolg geweest zijn van een ontwerpfout in de seinapparatuur. Seinwachters hadden bovendien geen waarschuwingssignaal doen uitgaan, voegde hij daaraan toe. [3] 
  2. (beroep) iemand die andere mensen waarschuwt voor gevaar
    • 'Die persoon, de vader van een andere deelnemer, werd door de seinwachters drie keer verwittigd dat hij het parcours niet op mocht. Ondanks die waarschuwingen is hij toch over de omheining gekropen', vertelt organisator Geert Bernaerdt. [4] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 16 JUNI 2007 Achiel Baeken Vissershuis wacht op opknapbeurt
  3. De Standaard 28/07/2011 door jvt China wijt treinongeval aan signalisatie
  4. De Standaard 03 FEBRUARI 2009 Ilse Snick/Norbert Minne Mountainbiker komt zwaar ten val tijdens strandrace
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be