• schuw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schuw schuwer schuwst
verbogen schuwe schuwere schuwste
partitief schuws schuwers -

schuw

  1. geneigd om bepaalde zaken te vermijden
  2. geneigd te vluchten
  3. bang
vervoeging van
schuwen

schuw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
    • Ik schuw. 
  2. gebiedende wijs van schuwen
    • Schuw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuwen
    • Schuw je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be