schuwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schuwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schuwen | te schuwen | ||||||||
toekomend | zullen schuwen | te zullen schuwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschuwd | te hebben geschuwd | ||||||||
toekomend | geschuwd zullen hebben | geschuwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schuwend | geschuwd | ev. schuw |
mv. verouderd schuwt |
schuwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schuw | schuwt | schuwt | schuwt | schuwt | schuwen | schuwen | schuwen | |||
verleden (o.v.t.) | schuwde | schuwde | schuwde | schuwde | schuwde | schuwden | schuwden | schuwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schuwen | zult/zal schuwen | zult/zal schuwen | zult schuwen | zal schuwen | zullen schuwen | zullen schuwen | zullen schuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schuwen | zou schuwen | zou(dt) schuwen | zoudt schuwen | zou schuwen | zouden schuwen | zouden schuwen | zouden schuwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschuwd | hebt geschuwd | hebt/heeft geschuwd | hebt geschuwd | heeft geschuwd | hebben geschuwd | hebben geschuwd | hebben geschuwd | |||
verleden (v.v.t.) | had geschuwd | had geschuwd | had geschuwd | hadt geschuwd | had geschuwd | hadden geschuwd | hadden geschuwd | hadden geschuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschuwd hebben | zal/zult geschuwd hebben | zult/zal geschuwd hebben | zult geschuwd hebben | zal geschuwd hebben | zullen geschuwd hebben | zullen geschuwd hebben | zullen geschuwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschuwd hebben | zou geschuwd hebben | zou/zoudt geschuwd hebben | zoudt geschuwd hebben | zou geschuwd hebben | zouden geschuwd hebben | zouden geschuwd hebben | zouden geschuwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschuwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschuwd | er is geschuwd | |||||||||
verleden | er werd geschuwd | er was geschuwd | |||||||||
toekomend | er zal geschuwd worden | er zal geschuwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschuwd worden | er zou geschuwd zijn | |||||||||
lijdende vorm geschuwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschuwd worden | geschuwd te worden | ||||||||
toekomend | geschuwd zullen worden | geschuwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschuwd zijn | geschuwd te zijn | ||||||||
toekomend | geschuwd zullen zijn | geschuwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschuwd | wordt geschuwd | wordt geschuwd | wordt geschuwd | wordt geschuwd | worden geschuwd | worden geschuwd | worden geschuwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschuwd | werd geschuwd | werd geschuwd | werdt geschuwd | werd geschuwd | werden geschuwd | werden geschuwd | werden geschuwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschuwd worden | zult geschuwd worden | zult geschuwd worden | zult geschuwd worden | zal geschuwd worden | zullen geschuwd worden | zullen geschuwd worden | zullen geschuwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschuwd worden | zou geschuwd worden | zou/zoudt geschuwd worden | zoudt geschuwd worden | zou geschuwd worden | zouden geschuwd worden | zouden geschuwd worden | zouden geschuwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschuwd | bent geschuwd | bent/is geschuwd | zijt geschuwd | is geschuwd | zijn geschuwd | zijn geschuwd | zijn geschuwd | |||
verleden (v.v.t.) | was geschuwd | was geschuwd | was geschuwd | waart geschuwd | was geschuwd | waren geschuwd | waren geschuwd | waren geschuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschuwd zijn | zult geschuwd zijn | zult geschuwd zijn | zult geschuwd zijn | zal geschuwd zijn | zullen geschuwd zijn | zullen geschuwd zijn | zullen geschuwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschuwd zijn | zou geschuwd zijn | zou/zoudt geschuwd zijn | zoudt geschuwd zijn | zou geschuwd zijn | zouden geschuwd zijn | zouden geschuwd zijn | zouden geschuwd zijn |