• schun·nig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord schunnigheid schunnigheden
verkleinwoord schunnigheidje schunnigheidjes

de schunnigheidv

  1. strijdig met de goede zeden, strijdig met de goede smaak
    • Paul vertrekt, in zijn snelle sportauto, maar niet voor hij de sleutel van het huis (ook weer tamelijk roekeloos) in Jane's handen heeft gegeven. Zij dwaalt een uur lang poedelnaakt door het lege huis, zich bewust van deze schunnigheid, maar er ook van genietend. "Een blote vrouw die een bibliotheek binnenloopt. Het idee alleen al." [2] 
    • Overprikkeling uit zich ook via tics. Ik zie de laatste vijf jaar meer kinderen met tourette in mijn praktijk. Die ontwikkelingsstoornis met zowel bewegings- als geluidstics (waarvan coprolalie, schunnige taal uitkramen, het meest bekend is), wijst op een abnormaal filteren van uitwendige prikkels. [3] 
    • Links antisemitisme stoelt meestal op fanatieke bezwaren tegen de Israëlische behandeling van de Palestijnen. Als critici van Israël het hebben over ‘de zionisten’ in plaats van ‘de Israëli’s’, dan weet je bijna zeker dat het om fanatici gaat. Ken Livingstone, oud-burgemeester van Londen, is een goed voorbeeld. Zijn stelling dat Hitler het zionisme steunde is niet zozeer een frisse blik op een omstreden geschiedenis, als wel een vrij schunnige poging om het bestaansrecht van Israël te ontkennen. [4]