Nederlands

 
Schuifdeur hangend aan een rail
 
Een kledingkast met schuifdeuren
Uitspraak
Woordafbreking
  • schuif·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schuifdeur schuifdeuren
verkleinwoord schuifdeurtje schuifdeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de schuifdeurv / m

  1. een deur die uit één of meer beweegbare delen bestaat, en die bij het openen en sluiten zijwaarts beweegt
    • Immigratieadvocaat Mirriam Saddiq, de organisator van de advocaten in Dulles, heeft al drie dagen nauwelijks geslapen. „Ik ben hier om de Grondwet te verdedigen”, zegt ze, nadat ze een reiziger te woord heeft gestaan. De energieke Saddiq, zelf ooit een vluchteling uit Afghanistan, kan weinig doen. Ze mag vastgehouden reizigers niet bezoeken, en krijgt zelfs niet te horen of er nog mensen vastzitten aan de andere kant van de schuifdeur. Ze hoort verhalen aan van reizigers uit andere islamitische landen. Die vertellen dat ze extra ondervraagd worden, en urenlange vertragingen oplopen. „Het werk wordt steeds moeilijker, mensen worden banger. Niemand weet wie wel en niet onder het decreet valt. Door die angst vertrouwen ze ons ook niet meer.” [3] 
     Sverre liep door de schuifdeuren naar de eetzaal en kwam terug met de twee portretten van Ingeborg en Lauritz.[4]
Antoniemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • tussen de schuifdeuren
van een optreden dat het voor een zeer beperkt gezelschap is

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. schuifdeur op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Guus Valk 3 februari 2017
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be