Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rol·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roldeur roldeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de roldeurv / m

  1. deur die die opgerold kan worden bij het openen
    • De roldeur is helemaal ontzet. Het is maar de vraag of we de wagens er heel uit kunnen krijgen." [2] 
    • Elders, aan de Churchilllaan in dezelfde stad, is een mobiel drugslab gevonden. Die was geplaatst in een bruine trailer in een goed beveiligde loods. Er staan grote hekken om de loods, de ramen zijn beveiligd met ijzeren tralies en er hangen drie camera's voor de roldeur. Het drugslab in de trailer was niet in gebruik. Wel lagen er grondstoffen spullen om een speed-lab mee op te bouwen. Ook lag er drie kilo hennep in de loods. [3] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen