klapdeur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klap·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klap en deur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klapdeur | klapdeuren |
verkleinwoord | klapdeurtje | klapdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- een deur die naar binnen en naar buiten kan draaien en met een veer weer in de ruststand komt, een zelfsluitende deur
- De leerlingen moesten leren ook de klapdeur met hun hand te openen en niet door er met hun voet tegenaan te trappen.
- Het zijn hoogtijdagen, maar de gang oogt verlaten. Een klapdeur, een gang, weer een klapdeur, nieuwe gang. Niemand. Plaats: het Amsterdamse hoofdkantoor van ABN Amro. Doel: de kamer van Jan Meines. [2]
Gangbaarheid
- Het woord klapdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klapdeur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Menno Tamminga 5 juni 2003
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be