1.2 een draagbalk die aan beide uiteinden rust op een paar poten dat schuin met elkaar verbonden een driehoek vormt
  • schraag
enkelvoud meervoud
naamwoord schraag schragen
verkleinwoord schraagje schraagjes

de schraagv / m

  1. draagconstructie om een vlak, planken of andere langwerpige voorwerpen te ondersteunen
    • Hij zette onvervaard zijn rug onder een tamelijk wichtig rijtuig, tilde het van de pin, tot de baas er de schraag onder plaatste en Tinus het losse voorstel wegreed. [6]
    1. bestaande uit een draagbalk die aan beide uiteinden rust op een paar poten dat schuin met elkaar verbonden een driehoek vormt
    2. bestaande uit een draagbalk die aan beide uiteinden rust op een poot met een voet of een vaste verbinding met de bodem
  2. tafel of werkblad met een draagconstructie als onder 1.
    • Op een eenvoudige houten schraag staan brood, worst en wijn. [7]
  3. vast onderstel van sommige werktuigen
    • De glazen bol rustte op een sterke houten schraag (…), waarin een gat was uitgespaard. [8]
  4. draagbaar
    • Ik kijk naar Bengjéh, op de schraag met de kaarsen, en bij het licht ervan zie ik dat zijn wonden opgedroogd zijn (…) [9]
  5. (figuurlijk) vaste ondersteuning
    • Een verenigd Europa als schraag voor de vrijheid die in 1945 zo zwaar werd bevochten. [10]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schraag schrager schraagst
verbogen schragere schraagste
partitief schraags schragers -

schraag

  1. onder een hoek, schuin
    • Volgens de schrijver was ‘scray-houck’ de naam van een scherp toelopende en ‘schraag’ afgeknotte buurt tussen Oude-Zijds-Kolk en Gelderse Kade. [11]
  2. nauwelijks, schaars
    • Mede doordat het noodweer ook in de Limburgse boomkwekerijen danig heeft huisgehouden zijn vruchtbomen erg schraag. [12]

Van de stellende trap is alleen het predicatief en bijwoordelijk gebruik gangbaar.

vervoeging van
schragen

schraag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schragen
    • Ik schraag. 
  2. gebiedende wijs van schragen
    • Schraag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schragen
    • Schraag je? 
80 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[13]
  1. "schraag" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. schraag op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. Lessen, J.H. van
    "Klanknabootsing als taalvormend element (V) Over enige semantische parallellen" in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. jrg. 66 nr. 2 (1949) E.J. Brill, Leiden
    ; p.129; geraadpleegd 2015-12-20
  6. Looy, J. van
    Jacob. (1930) A.W. Sijthoff, Leiden
    ; p. 121; geraadpleegd 2015-12-20
  7. Hertmans, S.
    "Om de merels te vergeten" in: De Gids. jrg. 150 nr. 4/5 (mei 1987) Meulenhoff Nederland, Amsterdam
    ; p. 350; geraadpleegd 2015-12-20
  8. Lintsen, H.W. (red.)
    Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel IV. Delfstoffen, machine- en scheepsbouw. Stoom. Chemie. Telegrafie en telefonie. (1993) Walburg Pers, Zutphen
    ; ISBN 9060118596; p. 186; geraadpleegd 2015-12-20
  9. Mabilde, B.
    Een zucht van warme wind in: De Brakke Hond. jrg. 9 nr. 36 (december 1992) Lieve De Boeck, Antwerpen
    ; p. 34; geraadpleegd 2015-12-20
  10. "Visumplicht" in: De Waarheid jrg. 47 nr. 126 (4 mei 1987); p.11 kol. 2; geraadpleegd 2015-12-20
  11. H.P.H.J.
    "Kroniek" in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. deel 85 afl. 2 (1970) Wolters-Noordhoff N.V., Groningen
    ; p. 222; geraadpleegd 2015-12-20
  12. Lieshout, J. van
    "Ooft hangt te rotten in plaats van te rijpen" in: Limburgsch Dagblad jrg. 67 nr. 175 (27 juli 1985)
    ; p. 13 kol. 6; geraadpleegd 2015-12-20
  13.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be