schijthuis
  • schijt·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord schijthuis schijthuizen
verkleinwoord schijthuisje schijthuisjes

het schijthuiso

  1. (verouderd) afgesloten ruimte met toilet
    • ‘En daar in het schijthuis van het klooster werd ik als door een bliksemschicht getroffen door de idee dat de rechtvaardigen zullen leven door het geloof alleen.’ [1] 
94 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]
  1. NRC 12 januari 2017 JOOST VERMEULEN
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be