• schep·pend
vervoeging van: scheppen
verbogen vorm: scheppende

scheppend

  1. onvoltooid deelwoord van scheppen
stellend
onverbogen scheppend
verbogen scheppende
partitief scheppends

scheppend

  1. iets (kunstzinnigs) makend
    • Zij begon bij Scheppende Handen in Hengelo en ging een avondcursus doen op de AKI in Enschede. "Dat kan ik iedereen aanraden. Je leert iets van alle disciplines. Ik ging er als beeldhouwer heen en kwam als schilder terug." [1] 
    • 'In de schoonheid van het Italiaanse landschap zien wij het indrukwekkend samengaan van wat de rijkdom van de natuur biedt met hetgeen de scheppende mens in opeenvolgende generaties tot stand heeft gebracht', aldus de vorstin, die vrijwel elk jaar in Italië vakantie viert. [2] 
  2. alsof je met een schop iets optilt en verplaatst
    • Het gros van de Amerikanen is er immers erg van gediend om eerst ál het eten op het bord fijn te snijden, de linkerhand op de schoot te leggen en daarna het voedsel met de rechterhand naar binnen te schuiven. Het liefst in een vloeiende scheppende beweging, onderwijl wisselend van bestek. [3] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]