• schar·min·kel
  • In de betekenis van ‘zeer mager mens of dier’ voor het eerst aangetroffen in 1621 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord scharminkel scharminkels
verkleinwoord scharminkeltje scharminkeltjes

scharminkel m/o [3]

  1. (pejoratief) ongezond, klein en mager mens of dier
    • Wanneer we straks toch nog even het huisje van Delphine binnenstappen, springt een vreemdsoortig wezen op. Het blaft. Het moet een hond zijn. ‘Mijn gekuifde Chinese naakthond. Ik was op zoek naar een Ierse setter, de Christy Turlington der honden, maar zag een klein, verkreukeld, lelijk, scharminkel zitten en wist: dit is het.’ [4] 
    • Chris Hemsworth laat een opvallende transformatie zien van mager scharminkel naar indrukwekkende spierbundel. Luke, de tweelingbroer van de acteur, deelde een foto van hun uitje met vrienden waarop Chris zijn brede torso toont. [5] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]