samenzang
- sa·men·zang
- samenstelling van samen en zang [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | samenzang | samenzangen |
verkleinwoord |
de samenzang m
- het gezang dat door twee of meer zingende mensen wordt voortgebracht
- Motel Mozaïque bood een totaalpakket van muziektheater, dans, stadsverkenningen, beeldende kunst en muziek. In de hal van de Schouwburg kon je zomaar oplopen tegen twee dansers die zich in slijmerige uitdossing oprichtten uit een kleverige plas zwart plastic. Maker Bart Hess bedacht een dergelijke creatie eerder voor Lady Gaga. In bioscoopzaal KINO gingen de Zeeuwse Broeder Dieleman en de Vlaming Wannes Capelle een samenwerking aan onder de noemer Grensgeluid. Hun Zeeuwse en West-Vlaamse tongval bleken dicht genoeg bij elkaar te liggen voor zachtmoedige samenzang.[2]
1. het gezang dat door twee of meer zingende mensen wordt voortgebracht
- Het woord samenzang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samenzang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jan Vollaard 9 april 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be