saamhorigheidsgevoel
- saam·ho·rig·heids·ge·voel
- samenstelling van saamhorigheid zn en gevoel zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | saamhorigheidsgevoel | |
verkleinwoord |
het saamhorigheidsgevoel o [1]
- het gevoel dat je bij elkaar hoort, dat je ergens thuis bent, dat je bij een groep hoort
- Cuba is een van de schaarse plekken waar het socialisme nog te bezichtigen valt. Niet dat daar toeristisch zwaar op wordt ingezet. Wie in Havana communistische lyriek wil opsnuiven, moet naar de Plaza de la Revolución. Tijdens 1 meiparades is het saamhorigheidsgevoel beslist overweldigend, maar op een doordeweekse dag zijn de 72.000 m² plaza vooral intimiderend, ze doen je krimpen tot een mier. Er staat een monument met Noord-Koreaanse allures, een wat ondoorgrondelijke, gelede toren - tja, wat is dat eigenlijk, een raket van beton? [2]
- Psychiater Bram Bakker ziet het niet zo somber in en denkt dat de uitschakeling ook nauwelijks invloed heeft op ons saamhorigheidsgevoel of zelfvertrouwen. Sterker: over een paar dagen zijn we het debacle gewoon vergeten, voorspelt hij. Bakker: ,,Het mechanisme is toch: wij winnen en zij verliezen. [3]
1. het gevoel dat je bij elkaar hoort, dat je ergens thuis bent, dat je bij een groep hoort
- Het woord saamhorigheidsgevoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 29/mei/2011 door Filip Huysegems
- ↑ Tubantia Annemart van Rhee 11-oktober-2017