Nederlands

 
de routekaart van lijn 220 in 's-Hertogenbosch
Uitspraak
Woordafbreking
  • rou·te·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord routekaart routekaarten
verkleinwoord routekaartje routekaartjes

Zelfstandig naamwoord

de routekaartv / m

  1. een kaart waarop een traject staat ingetekend
    • Ergens in de middag stoppen we als op afroep om een naaktslak te redden die midden op het fietspad pauze houdt. ,,Dat is vragen om moeilijkheden, dame’’, zegt Fenna, terwijl ze het dier op een flap van de routekaart schuift. En dat klopt, er komen vrij veel fietsers voorbij, meestal vijftigplussers met hightech toerfietsen en peperdure fietskleding. Ze brengt de slak tussen de varens in veiligheid. [2] 
  2. (figuurlijk) schema van een project dat uit opeenvolgende fasen bestaat
    • Europese regeringsleiders schoven donderdagavond in de Estse hoofdstad Tallinn aan tafel voor een informeel diner over de toekomst van de Europese Unie. ‘Europa heeft opnieuw de wind in de zeilen’, trapte Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker af. Europees president Donald Tusk werkt de komende twee weken een routekaart voor verdere hervormingen in de Europese Unie uit. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Egbert Jan Riethof 23-september-2017
  3. de Standaard 29/september/2017 door rdc, dgs