[1] roulade
  • rou·la·de
enkelvoud meervoud
naamwoord roulade roulades
verkleinwoord

de rouladev

  1. (kookkunst) stuk opgerold vlees
    • Zakenreizigers kunnen genieten van gerechten als roulade van konijn met een pesto-aardappelsalade en compote van oranje pompoen of kip met ananaskebab met ratatouillesalade en een zoetzure saus. [3] 
    • In de guide Gault Millau staat de keuken te boek als klassiek, maar die blijkt in praktijk toch moderne en zelfs modieuze invloeden te kennen. Zo zien we 'met honing gelakte rivierpaling' en 'zwarte pasta' op de kaart staan. 'Kikkerhammetjes' en 'Bretoense kreeft gebakken met konijningewanden' doen de wenkbrauwen fronsen, bij 'ratte aardappelen' en 'roulade van zeespin met pompoenpittenolie' komen vraagtekens in de ogen. [4] 
  2. (muziek) kort melodietje
42 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]


  • Afgeleid van het werkwoord rouler met het achtervoegsel -ade.

roulade v

  1. rol, het rollen
  2. (spel) (sport) koprol
  3. (kookkunst) stuk opgerold vlees, deeg of vis
  4. (muziek) korte muziekoefening van trillers, lichte en snelle noten