Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rond·slui·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

rondsluipen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rondsluipen
sloop rond
rondgeslopen
klasse 2 volledig
  1. ergens sluipen zonder duidelijke richting
    • Hij sloop rond in de buurt van de school en probeerde ongemerkt binnen te komen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen