rijkelui
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rij·ke·lui
Woordherkomst en -opbouw
- alleen meervoud, samenstelling van rijk bn en lui zn met het invoegsel -e- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | rijkelui |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de rijkelui mv
- (maatschappij) het rijke deel van de bevolking
- De rijkelui hebben zich gevestigd in de groene gordels rond de steden.[2]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord rijkelui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijkelui" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Provinciale Zeeuwse Courant, 10 april 2001
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be