rijgveter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rijg·ve·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijgveter | rijgveters |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de rijgveter m
- snoer waarmee men een kledingstuk zoals schoen of korset strak om het lichaam kan binden
- Nu kwam Sneeuwwitje het venster uitkijken en vroeg: ‘Dag, vrouwtje; maar zeg, wat heb je dan te koop?’ - ‘Mooie waar, goedkoope waar,’ antwoordde de verkleede koningin; ‘veters en lint in alle kleuren,’ en ze haalde een rijgveter voor den dag, die van bonte zijde gevlochten was. - ‘Dat oude vrouwtje durf ik wel binnenlaten,’ dacht Sneeuwwitje, schoof den grendel van de deur en kocht den mooien rijgveter. - ‘Kind,’ zei de oude, ‘foei, wat zie je er uit! Kom, ik wil je eens ordentelijk rijgen.’ [2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1. snoer waarmee men een kledingstuk zoals schoen of korset strak om het lichaam kan binden
Gangbaarheid
- Het woord rijgveter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijgveter" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1874)–J.J.A. Goeverneur Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be