• rib·ben·kas
enkelvoud meervoud
naamwoord ribbenkas ribbenkassen
verkleinwoord - -

de ribbenkasv / m

  1. (anatomie) minder gangbare vorm van ribbenkast
    • Onder de ontvleesde ribbenkas puilde de zware en gezwollen buik van het beest naar buiten en ging onrustig op en neer. [2]
  • Omdat de betekenissen van kas en kast elkaar lange tijd overlapten, komt de vorm 'ribbenkas' soms voor, maar dit is nooit de gangbare vorm geweest. Het omgekeerde is het geval bij 'borstkas', waar de nevenvorm 'borstkast' wel voorkomt, maar nooit gangbaar was.