ribbenkas
- rib·ben·kas
- samenstelling van rib en kas met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ribbenkas | ribbenkassen |
verkleinwoord | - | - |
- (anatomie) minder gangbare vorm van ribbenkast
- Onder de ontvleesde ribbenkas puilde de zware en gezwollen buik van het beest naar buiten en ging onrustig op en neer. [2]
- ribbenkast (meer gangbaar)
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Franquinet, R.Marat, de marskramer. (1952) Hofboekerij, Heemstede / Hasselt; p. 192; geraadpleegd 2018-02-17