regisseur
- re·gis·seur
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘artistiek leider’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van regie met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | regisseur | regisseurs |
verkleinwoord | regisseurtje | regisseurtjes |
de regisseur m
- dialoogregisseur, filmregisseur, gameregisseur, hoorspelregisseur, klankregisseur, nasynchronisatieregisseur, operaregisseur, radioregisseur, stemregisseur, televisieregisseur, toneelregisseur, videoclipregisseur
- Het woord regisseur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "regisseur" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "regisseur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be