• re·dun·dant
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen redundant redundanter redundantst
verbogen redundante redundantere redundantste
partitief redundants redundanters -
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘meer dan nodig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1]

redundant

  1. overbodig, dubbelop
    • Die toevoeging is redundant. 
69 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]


stellend vergrotend overtreffend
redundant more redundant most redundant

redundant

  1. overbodig, redundant