Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·op
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

dubbelop [1]

  1. heel erg veel, twee keer zoveel als nodig is, eens zo veel
    • Door de keuze van de FIA voor bredere en snellere auto’s (met meer downforce) kon er dit seizoen veel moeilijker worden ingehaald dan voorheen. De auto’s verloren veel snelheid als ze te dicht (’in vuile lucht’) achter hun voorganger kwamen. "Dat is een beetje het verhaal van het hele seizoen. En zeker op dit circuit, waar het vanwege de lay-out altijd al lastig is om in te halen, werkt zoiets dubbelop. Ik vind dat ze bij de FIA aan de auto’s moeten werken om het inhalen te verbeteren. Hier moet in ieder geval iets op verzonnen worden."[2] 
    • Ja, de maximale hypotheek moet verder naar beneden. Dat men daartoe vervroegd aflost is alleen maar gunstig voor de economie. Immers, mensen krijgen daardoor een hoger feitelijk besteedbaar inkomen. De omzet in de winkels trekt aan, meer personeel is nodig, wat de werkeloosheid verlaagd. Als effect nemen de btw-ontvangsten toe en de ww-uitkeringen af. De overheid vangt dus dubbelop.[3] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen