rakel
- ra·kel
- In de betekenis van ‘hark’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1834 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rakel | rakels |
verkleinwoord | rakeltje | rakeltjes |
de rakel m
- (gereedschap) werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt
- De vorm van de rakel, namelijk het rakelprofiel, is bepalend door de breedte van de druklijn.[2]
1. werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt
vervoeging van |
---|
rakelen |
rakel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rakelen
- Ik rakel.
- gebiedende wijs van rakelen
- Rakel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rakelen
- Rakel je?
- Het woord rakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rakel" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rakel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ blz 29 Wegwijs in zeefdruk. Luc Roseeuw, Uitgeverij De Boeck, 1995 ISBN 9034108813, ISBN 9789034108814
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be