• IPA: /ræːŋɐ(r)bɔːx/ (Etsbergs)
  • IPA: /ræːŋɚbɔːx/ (Montforts)
  • rae·nger·baog

raengerbaog m

  1. regenboog
    «Vool ven vreulicht waar dzar, wendzettar repar: "Reangarsbeew, loatsch mienan wönsch oetkoma!".»
    Vol van blijdschap was hij toen hij kon roepen: "Regenboog, laat mijn wens uitkomen!".
  • Verder is er nog een enkelvoud van de vocatief bekend: reangersbeew.