Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • psy·chisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geestelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van psyche met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen psychisch psychischer
verbogen psychische psychischere
partitief psychisch psychischers -

Bijvoeglijk naamwoord

psychisch

  1. (medisch) geestelijk
    • Helft van studenten kampt met psychische klachten [3] 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen