pronomen
- pro·no·men
het pronomen o
- (grammatica) woord dat gebruikt wordt om naar een zelfstandigheid te verwijzen, zonder die te noemen
- Hoofdstuk 4 gaat over aanspreekvormen; hoofdstuk 5 over het reflexieve pronomen ‘zich’ en het reciproque pronomen ‘elkaar’; (…) [4]
- Het woord pronomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pronomen" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pronomen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pronomen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Joby, C."Boekbesprekingen. Judith Nobels, (Extra)Ordinary letters: A view from below on seventeenth-century Dutch." in: Internationale Neerlandistiek jrg. 52 nr. 3 (oktober 2014) Amsterdam University Press, Amsterdam; p. 260; geraadpleegd 2019-07-08
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be