• pro·fe·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen profetisch profetischer
verbogen profetische profetischere
partitief profetisch profetischers -

profetisch [1]

  1. (religie) van of via een profeet, door God ingegeven
  2. met de pretentie van het vermogen tot voorspellen
    • Bij de invoering van de vermogensrendementsheffing in 2001 sprak de toenmalige minister van Financiën, Gerrit Zalm, de profetische woorden: “Elke sukkel haalt meer dan 4% rendement. Wie dat niet lukt kan bij mij staatsobligaties krijgen, met een procent of 6 rendement”. Niets is minder waar gebleken in de afgelopen jaren. Terwijl de spaarrente tot nul nadert en staatsobligaties een negatief rendement bieden, gaat de wetgever er per 1 januari 2017 vanuit dat mensen over hun vermogen boven 100.000 euro een rendement van 4,7% behalen en boven 1 miljoen euro een rendement van 5,5% [2] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]