profetie
- pro·fe·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het profeteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | profetie | profetieën |
verkleinwoord | profetietje | profetietjes |
de profetie v
- (religie) een uitspraak uit naam van een godheid die de toekomst voorspelt
- Over de profetieën in de Openbaring van Johannes is in de loop der eeuwen al veel te doen geweest.
- ▸ Maar wij hebben steeds meer energie gestoken in het rationeel doorgronden van natuurlijke gebeurtenissen: er zijn geen voortekenen of openbaringen meer, geen vloeken of profetieën; onze toekomst zal niet in godshuizen maar in laboratoria worden ontsluierd.[2]
- Het woord profetie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "profetie" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "profetie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be