privépersoon
- pri·vé·per·soon
- samenstelling van privé bn en persoon zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privépersoon | privépersonen |
verkleinwoord |
de privépersoon m
- iemand die niet uit hoofde van zijn ambt of functie handelt
- ▸ Bovendien moet men bij de daden van een staatsman een onderscheid maken tussen wat hij doet als privé-persoon en wat als veldheer of keizer.[1]
- ▸ Het OM heeft de Turkse autoriteiten onlangs om informatie gevraagd over Boersma en andere verdachten. Toen het OM die vragen stelde, is ook achtergrondinformatie gegeven, zegt een woordvoerder. Hij benadrukt dat dit een normale gang van zaken is. Volgens de woordvoerder hadden de vragen betrekking op Boersma als privépersoon en niet op haar werk als journalist.[2]
1. iemand die niet uit hoofde van zijn ambt of functie handelt
- Het woord privépersoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “'Correspondent mogelijk uitgezet om eerdere relatie met al-Nusra-verdachte'” (17-01-2019), NOS