• prik·kend
vervoeging van: prikken
verbogen vorm: prikkende

prikkend

  1. onvoltooid deelwoord van prikken
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen prikkend prikkender prikkendst
verbogen prikkende prikkendere prikkendste
partitief prikkends prikkenders -

prikkend

  1. pijnlijk, scherp, vervelend stekend
    • Volgens VNOG-woordvoerder Spijkerman hebben tientallen mensen geklaagd over prikkende ogen. [1] 
    • Toch voelt iemand met obesitas altijd die prikkende ogen die zeggen: ‘je doet dit helemaal zelf’. Van Rossum vertelt over een moeder die elke dag een uur wandelt en gezonder eet dan menig Nederlander. ,,Bij uitzondering kocht ze voor de verjaardag van haar dochter wat lekkers. De zakken chips werden letterlijk uit haar winkelwagen getrokken door een andere klant met de woorden: ‘Dat is helemaal niet gezond voor u.’’’ [2] 
    • Geen prikkende ogen meer na een avondje stappen, en mijn kleren hoeven niet meer in de was na ieder cafébezoek. [3]