• pre·na·taal
  • vermoedelijk van Frans prénatal, in de betekenis van ‘vóór de geboorte’ aangetroffen vanaf 1931 (zie vindplaats hieronder); op te vatten als afgeleid van nataal met het voorvoegsel pre- [1][2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen prenataal prenataler prenataalst
verbogen prenatale prenatalere prenataalste
partitief prenataals prenatalers -

prenataal

  1. (medisch) betrekking hebbend op de tijd vóór de geboorte
    • Meer dan 70 procent van de mannen gaat mee op prenataal doktersbezoek. [3]
    • Onder de kinderhygiëne moet dus niet alleen worden ondergebracht de zorg voor het kind postnataal, maar evenzeer die zorg die beoogt zorg te dragen voor het kind prenataal, al moet worden toegegeven dat deze zorg hoofdzakelijk zal moeten worden uitgevoerd door de verloskundigen. [4]

prenataal

  1. vóór de geboorte
    • Dit kan al prenataal verholpen worden. 
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]