premie
- pre·mie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beloning’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1624 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | premie | premies |
verkleinwoord | premietje | premietjes |
de premie v
- de betaling aan een verzekeringsmaatschappij als tegenprestatie voor het aanhouden van een verzekering
- De premie was aan het begin van het jaar flink gestegen.
- de geldbonus die betaald wordt als een misdadiger gevangen wordt
- Er stond een flinke premie op het vinden van de kinderlokker.
- Een Russische zakenman heeft een premie van 1 miljoen dollar op het hoofd van de Russische president Vladimir Poetin gezet. Hij deed dat met het verzoek aan Russische militairen om Poetin te arresteren als oorlogsmisdadiger. [2]
|
1. de betaling aan een verzekeringsmaatschappij voor een verzekering
- Het woord premie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "premie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "premie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.businessinsider.nl (7 mrt 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
premiar |
premie