• pre·mi·um
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geschenk aan de klant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
  • [1] van Engels premium [2]
  • [2] van Latijn premium
enkelvoud meervoud
naamwoord premium [1] premiums
verkleinwoord - -

het premiumo

  1. (bedrijfskunde) cadeau voor klanten als middel voor marketing (meestal van weinig waarde)
    • Ibbeltje, het verhaal van een ondeugend meisje en haar moeder die vroeger een kat was geweest, had niets met boterhambeleg te maken, maar op het omslag viel de chocoladehagel gestaag op de paraplu die Venz op zijn verpakkingen had staan. Het in 1962 verschenen premium is niet alleen buitengewoon populair geworden, maar ook de aanleiding tot een verhitte botsing tussen de makers (onder leiding van Ibo) en de fabrikant met zijn reclameadviseurs. [3]
  2. (formeel) toegekende beloning
    • Weber zou van een Gesinnungsethik. hebben gesproken, want in dit consumentisme staat steeds een hoog premium op de emotionele betrokkenheid en wel ten koste van een meer rationele verantwoordelijkheid tegenover medemensen, instellingen en organisaties. [4]
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]


  • IPA: /ˈpri.mi.əm/
enkelvoud meervoud
premium premiums, premia

premium

  1. premie