5: porring
  • por·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord porring porringen
verkleinwoord

de porringv

  1. het aansporen of aangespoord worden
  2. poging, streven
  3. (bouwkunde) de afstand tussen het hoogste punt van een segmentboog (binnenbooglijn) en de lijn die de geboorten van de boog verbindt
20 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[3]