• po·li·kli·niek
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inrichting voor niet-bedlegerige patiënten’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • samenstelling van poli (van het Griekse pólis (stad)) en kliniek
enkelvoud meervoud
naamwoord polikliniek poliklinieken
verkleinwoord polikliniekje polikliniekjes

de polikliniekv

  1. (medisch) inrichting waar niet-bedlegerige patiënten (ambulante patiënten) komen voor een dagbehandeling
99 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]