polikliniek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: polikliniek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- po·li·kli·niek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inrichting voor niet-bedlegerige patiënten’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
- samenstelling van poli (van het Griekse pólis (stad)) en kliniek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | polikliniek | poliklinieken |
verkleinwoord | polikliniekje | polikliniekjes |
Zelfstandig naamwoord
de polikliniek v
- (medisch) inrichting waar niet-bedlegerige patiënten (ambulante patiënten) komen voor een dagbehandeling
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord polikliniek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "polikliniek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "polikliniek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be