• IPA: /pɔklɛsnoʊ̯t/
  • po·kle·s·nout
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord pokles met het achtervoegsel -nout
  • Afgeleid van het werkwoord klesnout met het voorvoegsel po-

poklesnout perfectief  

  1. vallen
    «Úžasem nám poklesla čelist.»
    Onze mond viel open van verbazing.
  2. dalen, afnemen
    «Za deset let existence firmy poklesl počet zaměstnanců z původních 190 na 140.»
    In de tien jaar dat het bedrijf bestaat is het aantal werknemers van de oorspronkelijke 190 werknemers tot 140 gedaald.
  3. (figuurlijk) zinken
    «Známý herec morálně poklesl hodně hluboko.»
    De bekende acteur is moreel erg diep gezonken.
  1. klesat imperfectief / klesnout perfectief, spadnout
  2. klesat imperfectief / klesnout perfectief, spadnout, zmenšit se, snížit se
  3. klesat imperfectief / klesnout perfectief, upadat imperfectief / upadnout perfectief
  1. stoupnout
  2. stoupnout
  • poklesnout v kolenou – op de knie gaan